vervolg: Kolff 1826 ''......De manschappen hadden zich van elkander verwijderd, en meer aan baden en rondwandelen gedacht, dan om bij elkander stand te houden. Dit gaf aan de inlanders eene gunstige gelegenheid om hen te overrompelen, en zoo zij beter gebruik hadden weten te maken van de verwarring, waartoe de vlugt van den korporaal aanleiding gaf, zoude het verlies der onzen nog veel grooter zijn geweest. Diep griefde mij dit gedrag mijner landgenooten. In den omtrek van de waterplaats vond ik geen spoor van menschen. Alles scheen sedert gisteren verlaten te zijn. De verlorene goederen der manschappen, die bij het baden hun goed aan wal hadden laten liggen, de achtergelatene wapens, alles, in een woord, werd onaangeroerd weder gevonden. Tot laag aan het strand, en vooraan in het bosch, was de grond bezaaid met de pijlen der inlanders. Zij waren met houten punten en weerhaken voorzien. 

      De bogen bestonden uit een eenvoudig stuk bamboes, met eene koord van gevlochten bindrotting. Wij vonden ook eene menigte bamboezen lansen, aan de punten scherp gebrand, en een paar ijzeren visch-harpoenen in het zand liggen. Met hunne pijlen en bogen schijnen zij echter niet veel kracht te kunnen doen. De sloep lag vol van deze pijlen, die slechts even door de huid van onze manschappen waren gedrongen. Zelfs op korteren afstand drongen deze pijlen slechts even door de kleederen der onzen, en de matrozen en soldaten hadden eene menigte houten punten en kleine gaatjes in hunne kleederen. Alzoo de kokosboomen langs deze kust niet talrijk, en voor de inlanders niet te min een onontbeerlijk produkt zijn, liet ik de hier en daar verspreid staande kokosboomen omhouwen. Mijne tolken verzekerden mij, dat dit eene zeer gevoelige kastijding voor de inlanders was, en dat zij over de schending van deze boomen, altijd gewoon waren, door het ombrengen der bloedverwanten, voldoening te nemen. Dit een en ander liet ik in het werk stellen, deels om hen te overtuigen, dat de vrees ons niet had verdreven, en deels ook om hen voor het vervolg, van soortgelijke verraderlijke daden, af te schrikken. Van hier vertrokken wij verder de bogt in naar Kajoe Mera. Regt in het midden achter het eiland vond ik eenige hutten, welke ik onder den voet liet halen. Nu en dan zagen wij van verre wel een enkelen inlander, doch zoodra wij wilden naderen, begaven zij zich boschwaarts in en klommen hier en daar in hooge boomen, om ons des te beter te kunnen bespieden. Ik roeide zelf den geheelen oever van deze bogt langs zonder verder iets ontdekken. Dit noopte mij wederom naar boord te keeren. Zoodra wij weg roeiden kwamen er eene menigte inlanders aan het strand te voorschijn, doch nauwelijks keerden wij met de sloep of zij namen even snel de vlugt wederom in het bosch, waarom ik met de vaartuigen naar boord terug keerde... Het smartte mij op de grievenste wijze, dat wij hier zoo onheusch ontvangen waren geworden. Ik had zoo levendig verlangd deze menschen voor ons Gouvernement in te nemen, en om hen te doen zien, dat wij niets dan vredelievende en vriendschappelijke gezindheden koesterden, hun eenige geschenken willen uitreiken. Deze woestheid der papoeaers heeft men veelal aan de even gemelde slinksche handelswijze der Cerammers te danken, die om den alleenhandel aan deze kusten voor zichzelven te behouden, de onkundige inlanders tegen alle vreemde natien haat en afkeer weten te inboezemen. Zoo lang de roofgierige en onmenschelijke bewoners van Kelwarie, Keffing en de Goram eilanden, in hunne willekeurige handelswijze niet beteugeld worden, en op eene nadrukkelijke wijze leeren, welke eerbied zij aan het Nederlandse Gouvernement verschuldigd zijn, zal ook nimmer de kust van Nieuw Guinea voor den handel toegankelijk wezen. De handelaar zoude zeer gaarne dit land bezoeken, indien hij zulks met gerustheid durfde ondernemen, want de voortbrengselen, in massooy, muskaatnoten, parelen, tripang schildpadden, vogelnestjes, paradijsvogels en andere kostbare artikelen bestaande, zijn voor een belangrijken handel geschikt. Het is bijna ongelooflijk welk eene aanmerkelijke hoeveelheid van deze rijke produkten hier door de Cerammers voor een spotprijs worden afgehaald, om regelregt naar Bali en Singapore vervoerd te worden. Men zal zich hierbij zeker verwonderen, dat de Cerammers zich dan niet in eenen meer bloeijenden staat bevinden; doch men herinnere zich, dat eene rustelooze bevolking, die zich onafgebroken met den wapenhandel bezig houdt, geene waarde aan groote bezittingen hecht, en den verkregen rijkdom gewoonlijk enkel aanwendt om zich aan eene wellustige leefwijze over te geven. Men heeft mij meermalen verzekerd, dat handelaren met eene rijke lading waren uitgezeild en bij hunne terugkomst alles verspeeld, verdobbeld en op andere buitensporige wijzen verkwist hadden, zoodat zij zelfs niet zoo veel meer over hielden als nodig was, om hun scheepsvolk te betalen.''
       

       verder ------ landkaart ------ terug ------ email