PULLE. A; lid van de militaire exploraties 1912 Van Der Sande Rivier: zijtak van Lorentz rivier (4. 45 S, 138. 38. E)  
      ''Op een dag waren (de twee Dajakkers) Bit-Ding en Tamal-Piling op jacht gegaan gewapend met geweren. Tegen den avond kwam Bit-Ding vertellen, dat zijn makker nog niet terug was. Zij hadden benedenstrooms aan den rechteroever gejaagd, waren daarbij van elkaar gegaan en nadat Bit hem nog eens in de verte had hooren schieten, was hij naar het bivak teruggegaan in de meening, dat zijn makker hem wel zou volgen. Bit maakte zich niet erg ongerust en meende dat Taman denvolgenden dag wel boven water zou komen, maar de 23e October ging voorbijzonder dat de man zich aanmelde. Het begon er nu bedenkelijk uit te zien. Verdwalen was haast ondenkbaar. Immers de man moest zich bevinden aan de Westzijde van de rivier; hij had dus slechts naarhet Oosten te loopen, wat bij de zonnige ochtenden die we voortdurend hadden, zeer eenvoudig moest zijn, om de rivier en dus ook het bivak gemakkelijk terug te vinden. We kunnen ons dus geen andere oplossing denken dan dat hem een ongeluk overkomen is, hetzij dat hij overvallen is door Papoea`s, hetzij hij zich zelf verwond heeft met zijn geweer. Bit heeft vandaag al eens in de buurt gezocht, maar geen spoor van hem gevonden. Den 24en gaat er dus een groote troep Kenja`s (Dajakker-stam) op uit. Ze blijven drie dagen weg en komen in den avond van den 26en terug, hongerig, want er was niet genoeg eten meegenomen, maar met eenigresultaat. Na lang zoeken hebben ze aan den rechter oever het spoor van den verdwaalde gevonden. Het loopt in groote onregelmatige kringen rond, komt nu weer eens vrij dicht bij de rivier, dan weer verwijderd het zich ervan. Blijkbaar heeft de verdwaalde de rivier gezocht, maar telkens weer heeft hij zich in den afstand bedrogen, en is weer terug geloopen. Daarna verdwijnt het spoor definitief in westelijke richting. Dit spoor is door de reddingsbrigade gevolgd en daarbij zijn ze op een vrij aanzienlijk riviertje gestuit. Dit over korten afstand stroomafwaarts volgende, vonden zij al spoedig de resten van een vuur en de overblijfselen van een vogel. De Kenja`s zijn te goede spoorzoekers om zich door een Papoea-bivakje te laten misleiden. Trouwens, Taman moet lucifers bij zich gehad hebben, en ongeveer acht jachtpatronen. Het spoor is nu nog verder gevolgd, er is nog een bivak aangetroffen, altijd aan de rivier, die intusschen vrij belangrijke afmetingen heeft aangenomen, en eindelijk verdwijnen alle teekenen, echter niet dan nadat Taman de duidelijke sporen van het vervaardigen van een vlot heeft achtergelaten. Hij is dus blijkbaar in de meening geweest dat de rivier ten slotte wel in de Lorentz-rivier zou uitmonden, en dat hij die gemakkelijker varende dan wandelende zou kunnen bereiken. Het komt er nu op aan of zijn meening juist is. Hetgeen we kunnen doen om het verloren schaap te vinden, is, die zijrivier op te gaan. Maar waar moeten we die zijrivier zoeken?
       

       

      Volgens de kaart van onze voorgangers (M A Lorentz) komen er een tiental kilometer benedenstrooms een zijriviertje in de hoofdrivier uit, da de uitmonding moet zijn van een westelijk van ons kamp stroomende rivier en deze laatste moet het door Taman-Piling gevolgde stroompje zijn. Volgens de Kenja`s is dit echter onmogelijk want ze hebben het spoor van hun makker al veel verder dan plm. 10 km gevolgd. Een tweede mogelijkheid is echter, dat de kaart op dit punt onjuist is en de door Taman gevolgde rivier een zijtak is van de Van der Sande-rivier, een van groote westelijke zijtakken van de Lorentz-rivier, die ver beneden het bivakschip uitmondt. Als dat juist is, moet de man nog een kolossalen weg afleggen, hij moet zich dan door Papoeagebied een weg banen, en zijn kansen worden dan uiterst gering. Enfin, alles moet geprobeerd worden. We zenden den vijfden dag na zijn verdwijnen een boot uit met Kenja`s naar het riviertje 10 km benedenstrooms en laten dat onderzoeken. Tegen 12 uur komen ze echter terug, geheel onverrichter zake. Er schiet dus alleen nog de Van der Sande-rivier op over. Onze geoloog biedt zich als redder aan en een uur later reeds vertrekt hij met een Kenjaboot naar beneden. Hij kan het dien dag nog tot Van Weelskamp brengen, vertrekt dan den volgenden dag naar de `Arend` en gaat van daar met de motorboot en vervolgens per Dajakprauw de Van Sande-rivier opvaren. De kansen zijn gering maar niets mag onbeproefd blijven. Het volgende verhaal is niet onvermakelijk. Tot onze groote verbazing zien we den geoloog twee dagen na zijn vetrek weer terugkeeren met het verloren schaap bij zich. Toen hij tegen zeven s`avonds op Van Weelskamp aankwam, stond Taman-Piling aan den oever van het bivak, rustig een sigaret rookende en den geoloog met zijn vriendelijksten glimlach aankijkende. Hoe hij daar gekomen was? Wel heel eenvoudig! De spoorzoekers hadden gelijk gehad, hij had een vlot gemaakt en was de rivier gaan afzakken, was toen in een veel grootere rivier terecht gekomen (de Van der Sande-rivier), had nog een nacht geslapen, een casuaris geschoten en den volgenden ochtend de reis vervolgd. Spoedig was er een boot met eenige Papoea`s bemand, in zicht gekomen, die echter direct aan den haal gingen, zooals verder bleek om hulp te halen. Het duurde niet lang of een groote flottille, zwaar bemand sloot de rivier af. Taman dacht dat zijn laatste uurtje geslagen was, de Papoea`s namen een dreigende houding aan en spanden hun bogen, maar Taman, onvervaard, loste een schot in de lucht, waarop allen van angst op hun hurken in de boot gingen zitten. Toen kwam er een oude Papoea op hem af, legde hem de hand op den schouder en nam hem blijkbaar in bescherming. Hij liet Taman bij zich in de boot overstappen en nam hem mee naar het dorp aan den mond van de Van der Sande-rivier. Intusschen gingen de andere Papoea`s er met het vlot en dus ook met den casuaris van door. Bij den ouden heer aan huis vond de Dajak een nachtverblijf, begrijpelijkerwijs zonder een oog dicht te doen, uit vrees vermoord te worden. Den volgenden ochtend maakte hij zijn gastheer duidelijk dat hij een boot wou hebben om de reis naar het bivakschip te vervolgen. Toen de oude heer daar niet van hooren wou, bedreigde Taman hem met zijn laatste jachtpatroon, zonder zich om de schending van de wetten der gastvrijheid veel te bekommeren. Voor een dergelijk krachtig argument was de Papoea gezwicht en laat in den avond had Taman stroomop varende het bivakschip bereikt. Hij vreesde zeer dat men hem in het donker voor een Papoea zou aanzien en op hem zou schieten, en daarom had hij uit de verte voortdurend `Toean! Toean! geroepen, vrijwel het eenige Maleisch dat hij kende. Men had hem toen liefdelijk opgenomen, hem zijn buik vol rijst laten eten en den volgenden ochtend per motorboot naar Van Weelskamp geëxpedieerd waar de geoloog hem aantrof. Het merkwaardige was dat de man zich op zijn heldhaftig gedrag niets liet voorstaan, en ook de andere Dajaks vonden de zaak blijkbaar van weinig belang. Op onze vraag waarom hij niet direkt na zijn verdwalen op de zon af in oostelijke richting had geloopen, antwoordde hij dat booze boschgeesten hem verblind hadden, zoodat hij in de war was geraakt. Ter belooning voor zijn moed werd Taman Piling als jager van den zoöloog aangesteld en bovendien viel hem de eer te beurt dat het riviertje, dat hij gevolgd had en van welks loop hij dus de ontdekker was, naar hem Taman-Piling-rivier genoemd is.''  
       

       terug ------ landkaart ------ email